Vanuit onze schooltijd kennen de meesten van ons ze nog wel: de belangrijkste grondsoorten klei, zand en veen. Bij klei leerden we onderscheid tussen rivier- en zeeklei, bij veen tussen hoogveen en laagveen en zand: zeezand en rivierzand. Dan bestond er nog löss tegen de heuvels van Zuid-Limburg en kende Noord- en Zuid-Holland zogenaamde geestgronden, een mix van zand en klei met het accent op zand!
Klei was rijk, zand was arm. Zo getuigden in de 18e en 19e eeuw de boeren van Groningen (rijk!) en Drenthe (arm!)
De grond in onze streken bestaat uit zeeklei in het noorden (uien en pootaardappelen), veengronden (grasland met veel eilandenstructuur) op de lijn Alkmaar-Zaandam-Amsterdam en geestgronden of – zoals we vandaag zeggen – zavelgrond langs de kust, achter de duinen, ideaal voor de teelt van bollen en kolen.
Onze tuinen horen tot de zavelgronden, een mix van klei en zand. In principe is het ideale grond om te moestuinieren, zeker nu de afwatering d.m.v. drainage geoptimaliseerd is en we geen last meer hebben van de moeilijk doorlatende ondergrond.
We zijn alleen niet de eerste generatie moestuiniers. In de afgelopen 50 jaar gingen velen ons voor, niet altijd even kundig en zorgzaam voor natuur en bodem. Jarenlang was het gebruik van kunstmest troef, evenals het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Het leidde tot een sterk beschadigd bodemleven. De laatste jaren proberen de meeste leden zonder kunstmest- en bestrijdingsmiddelen te tuinieren. Dat kan heel goed en zal steeds beter gaan, mits we (1) de kwaliteit van het bodemleven optimaliseren en (2) de juiste teeltwijzen combineren. Het eerste (1) doe je door het opbrengen van oude stalmest, paardenmest of compost. Compost kun je zelf maken door al het tuinafval op een goede manier te bergen (recyclen), zodat het zich met behulp van bacteriën en schimmels kan omvormen tot gezonde welriekende compost. Met een beetje aandacht creëer je een halve kubieke meter compost per 100m2 moestuin. Het tweede (2) doe je door het maken van een divers tuinplan. Dat divers is belangrijk, omdat verscheidenheid aan groenten, bloemen en kruiden de beste preventie is tegen insectenplagen en schimmel- en bacterieziekten.
Een plant voedt zich – even heel simpel – op twee manieren: via de bladeren door de opname van water en koolzuurgas en via de wortels doordat voedingsstoffen door het bacterie- en schimmelleven worden aangereikt, nadat zij zijn vrijgemaakt door omzetting van humus/compost. De meeste en belangrijkste voeding komt via de wortels tot de plant. Bodemleven speelt daarin een onmisbare rol. Vandaar de constante nadruk op het belang van goed en sterk bodemleven.
Denk dus niet dat je met compost de plant voedt. Je voedt het bodemleven dat op zijn beurt – in een ingewikkeld proces – omzetting naar voeding voor de plant realiseert. We komen daar in cursus en latere blogs nog zeker op terug.