Bacteriën en schimmels zijn essentieel voor de groei en ontwikkeling van planten in de biologische of ecologische land- en tuinbouw. Dus ook voor ons, moestuiniers/-sters. 

In de bodem vind je drie soorten bacteriën: kokken (bolvormig), bacillen (staafvormig) en spirillen (spiraalvormig). Bacteriën vermeerderen zich door celdeling of -splitsing. Onder optimale (laboratorium)condities krijgt een bacterie vijf miljard nakomelingen in12 uur. Zouden ze allemaal blijven leven en zich blijven vermeerderen, dan zou het gewicht van de aarde in een maand verdubbelen. Voor ons was er dan allang geen plek meer. 

Bacteriën zijn de belangrijkste ontbinders op aarde. Zonder bacteriën zouden we snel bezwijken in ons eigen afval. Bacteriën ontbinden plantaardig en dierlijk materiaal en halen daar stikstof-N, koolstof-C en andere voedingstoffen (zoals fosfor -P, kalium-K, calcium-Ca en magnesium-Mg) uit. We zeggen dat bacteriën en schimmels organische materiaal omzetten in anorganisch materiaal, in minerale zouten die een bacterie in zich opslaat. De zouten komen vrij als de bacterie wordt opgegeten of zelf ontbonden wordt. 

In de bovenlaag van de bodem, daar waar de meeste bacteriën en schimmels zich bevinden, is er een constante strijd van eten of gegeten worden. Bacteriën worden gegeten door protozoa. Een bacterie sterft nooit van ouderdom, maar omdat hij wordt opgegeten of door verandering. Dan komen de voedingstoffen in minerale vorm voor de plant vrij. Protozoa en bacteriën kunnen slechts overleven en zich vermeerderen als er voldoende vocht is om zich in te bewegen. Alleen dan kunnen ze voedsel opnemen, zich verplaatsen en afval afscheiden. Bij droogte gaan bacteriën en protozoa in een soort van sluimertoestand. 

Bacteriën voeden zich het liefst met jong, vers plantmateriaal; dat wat een moestuinier het ‘groene materiaal’  in zijn composthoop noemt. Groen materiaal bevat veel suikers, wat voor bacteriën gemakkelijk afbreekbaar is. Gemakkelijker dan de complexe koolstofverbindingen die zich in ouder/houtiger plantenmateriaal bevinden (het zgn. bruine materiaal van de composthoop. Die complexe verbindingen zijn meer iets voor schimmels (daarover later meer!). 

In de bodem zijn gespecialiseerde bacteriegroepen voor de afbraak van eiwit, cellulose en zetmeel. Andere bacteriën zetten nitriet (NO2) om tot het voor de plant geschikte nitraat (NO3), nodig voor de groei van de plant. Weer anderen halen stikstof (N) uit de lucht en binden dit tot nitraat aan de wortels van vlinderbloemigen (bonen, erwten enz.).

De minerale zouten die een bacterie uit de humus haalt zijn eigenlijk elektrische geladen elementjes (+ of -) die ze door hun celwand importeren, bij ontlediging klaar voor gebruik voor de plant. Die celwand is een ‘soep’ van eiwitten, suikers, koolstof e.d. Zolang de + of – geladen deeltjes in de bacterie zitten zijn ze ‘organisch gebonden’ (de bacterie als orgaan) en onbereikbaar voor de plant. 

 

De andere deelnemers aan het bodemleven (schimmels, protozoa, nematoden, mijten, algenaaltjes, springstaarten, pot- en regenwormen, pissebedden, mieren, e.v.a.) halen hun voedingstoffen en energie uit de bacteriën die zij eten. Zijn er onvoldoende bacteriën dan is er onvoldoende voedsel aanwezig. Dat is van directe invloed op de plant die ook minder vrijgemaakte mineralen aangeboden krijgt.

Hoe de plant zijn voeding krijgt, daarover de volgende keer.