Er zijn twee manieren waarop planten hun voeding krijgen: via de huidmondjes in de bladeren en via de haarwortels in de bodem. Het zijn twee totaal verschillende manieren waarop een plant zich voedt en daardoor groeit en bloeit.

Via de onderzijde van de bladeren ademt de plant met de huidmondjes. Daar krijgt hij koolstofdioxide (CO2) binnen dat zich laat binden aan water, H2O. De binding gebeurt in het bladgroen van de plant. Door de binding ontstaat glucose (C6H12O6 + 6O2). Die 6O2 (zuurstof) maakt dat wij kunnen leven!) De glucose is een eenvoudige vorm van suiker. Door de glucose kan een plant groeien en bladeren, wortels, vruchten en zaden vormen.  Zo ontstaan bladgroenten, wortels, bollen en knollen, tomaten, aubergines, enz. en zaden voor nieuwe planten in het volgende seizoen…

Om die groei mogelijk te maken heeft een plant minerale zouten nodig. De bekendste zijn Stikstof (N), Kalium (K), Fosfor (P), Calcium (Ca) en Magnesium (Mg). Daarnaast zijn er nog een reeks zgn.  ‘Sporenelementen’. Daarover later meer. Die voedingsstoffen krijgt een plant in de ecologische en biologische land- en tuinbouw en in de vrije natuur aangereikt via het bodemleven. Om te bewerkstelligen dat het bodemleven voor de plant ‘werkt’ geeft een plant een deel van de glucose via de wortelhaartjes af aan het bodemleven. Je kunt zeggen dat de plant daartoe glucose ‘zweet’. Dat glucosezweet mengt zich met een geleiachtige substantie die direct rond de haarwortels zit. Die substantie wordt de rhizosfeer genoemd. In die rhizosfeer leven miljarden bacteriën en er liggen kilometers mycorrhiza (schimmeldraden) om en doorheen. Alles wat in de rhizosfeer leeft is gek op glucose. Nu voegt de plant een stofje toe aan de glucose. Dat stofje bevat een boodschap. Bijvoorbeeld: ik wil graag kalium krijgen. In kalium gespecialiseerde bacteriën gaan nu aan de slag om uit stalmest/compost/humus kalium-ionen vrij te maken. Die ionen zijn atomen die geladen worden met een of meer elektronen. Die ionen zijn positief of negatief (elektrisch) geladen. Een positief geladen deeltje kan de gevraagde kalium-ion zijn. Maar ook fosfor (P) of Magnesium (Mg) of IJzer (Fe). Omdat het in ons voorbeeld kalium bevat, kan het zijn dat een bietje er om gevraagd heeft. Bietjes houden, net als aardappelen, veel van kalium. Wordt er om molybdeen (Mo) – een sporenelement – gevraagd, dan zal het wel een bloemkool zijn. Immers, geen bloemkool groeit zonder molybdeen. 

Binnen de rhizosfeer is iedereen druk om die kalium bij de haarwortels te krijgen. Nu kan de plant niet zomaar kalium opnemen. Want de haarwortel, waarlangs het kalium naar binnen moet, is altijd ‘vol’. Er moet plaatsgemaakt worden om de kalium-ion binnen te laten. De ruimte, die gemaakt wordt, ontstaat doordat de plant een hydrogenium of waterstof-ion (H) afstaat aan de rhizosfeer waardoor de kalium-ion naar binnen kan glippen. Je begrijpt dat deze uitruil van waterstof (H) met een voedings-ion tig keer per dag plaatsvindt met allerlei verschillende voedingstoffen. Want de behoefte van de plant varieert…